Exercice de traduction: du français au néerlandais et du néerlandais au français (exercice N°10)

Traduction ( leçon + exercice) ⇔ Vertaling ( les + oefening)

Les pronoms compléments d'objet indirect (C.O.I) ⇔ Meewerkend voorwerp: me, te, lui | nous, vous, leur

	Français	Néerlandais
1	J'ai parlé à ma tante. → Je lui ai parlé.	Ik heb met mijn tante gesproken. → Ik heb met haar gesproken.
2	Elle a écrit à ses parents. → Elle leur a écrit.	Ze heeft naar haar ouders geschreven → Ze heeft hen geschreven.
3	Il lui posera cette question.	Hij zal hem (haar) die vraag stellen.
4	a) Il parle à ses amis.→ Il leur parle. b) Il parle à ses amies. → Il leur parle.	a) Hij spreekt met zijn vrienden. → Hij spreekt met hen. b) Hij spreekt met zijn vriendinnen. → Hij spreekt met hen.
5	Je ne lui téléphone plus.	Ik bel hem niet meer.
6	Mon père m'a téléphoné hier soir.	Mijn vader heeft mij gisterenavond gebeld.
7	a) Je parle à mon père → Je lui parle. b) Je pense à mon père. → Je pense à lui.	a) Ik spreek met mijn vader → Ik spreek met hem. b) Ik denk aan mijn vader. → Ik denk aan hem.
8	a) Je parle à ma mère. → Je lui parle. b) Je pense à ma mère. → Je pense à elle.	a) Ik spreek met mijn moeder.→ Ik spreek met haar. b) Ik denk aan mijn moeder. → Ik denk aan haar.
9	Je m'intéresse à cet écrivain. → Je m'intéresse à lui.	Ik toon belangstelling voor deze schrijver(= ik ben geïnteresseerd in deze schrijver).→ Ik toon belangstelling voor hem. (= ik ben geïnteresseerd in hem).
10	Elle ne s'intéresse pas à eux.	Ze interesseert zich niet voor hen. (= ze is niet in hen geïnteresseerd).
11	Paul fait appel à ses amies. → Paul fait appel à elles.	Paul doet beroep op zijn vriendinnen. → Paul doet beroep op hen.
12	Paul nous a présentés à ses amis. → Paul nous a présentés à eux.	Paul heeft ons voorgesteld aan zijn vrienden. → Paul heeft ons aan hen voorgesteld.
13	Je vous présenterai à lui demain.	Ik zal u morgen aan hem voorstellen.
14	Je pense toujours à lui.	Ik denk altijd aan hem.
15	Je m'adresse à Claude. → Je m'adresse à elle.	Ik richt (= wend) mij tot Claude.→ Ik richt (= wend) mij tot haar.