Nederlands = Néerlandais | Frans = Français | |
---|---|---|
1 | Oefening 1 - "het is" wordt vertaald door "il est", "il fait" ou "c'est" |
|
2 | Wat voor weer is het? |
|
3 | Het is mooi weer vandaag. |
|
4 | In de zon was het warm. |
|
5 | Het is nog donker. |
|
6 | Het is drukkend (weer). |
|
7 | (Fam.)Het is een hondenweer, het is een rotweer |
|
8 | In de zomer is het zeer vroeg klaar (dag) en (is het) zeer laat donker. |
|
9 | Het is dag - Het is nacht |
|
10 | In de zomer is het dag om 6 uur; in de winter is het nacht om 17 uur. |
|
11 | Het is een prachtig weer - Het is een schitterend weer. |
|
12 | Het is een vreselijk slecht weer | Het is een verschrikkelijk, afschuwelijk slecht weer |
|
13 | Het is kil |
|
14 | Het is -10°: "Het is ijzig, bitter koud" |
|
15 | Het is zacht weer = het is niet koud voor de tijd van het jaar. |
|
16 | De lucht is betrokken. |
|
17 | Wat voor weer is het morgen in Brussel? Het zal 25°C zijn. |
|
18 | Het is tijd om te beginnen |
|
19 | Het is te laat om te vertrekken |
|
20 | Het was twee uur. Het is lente |
|
21 | Welke dag is het? |
|
22 | Het is vrijdag. |
|
23 | De hoeveelste is het vandaag? |
|
24 | Het is de 5de. |
|
25 | Het staat vast dat ik zal komen = Het is zeker dat ik zal komen Dat ik zal komen, is zeker (staat vast). |
|