1 |
Heb je dat programma al gezien? Ja, het is grappig! |
|
2 |
Ja, het is tof. |
|
3 |
Ja, het is dom! (=stom)? |
|
4 |
Ja, het is vervelend (=saai) |
|
5 |
Ja, het is prachtig! |
|
6 |
Het is werkelijk fantastisch! |
|
7 |
1) Ja, het is uitstekend! 2) Het is uitmuntend! |
|
8 |
1) Het is zeker dat ik zal komen = Het staat vast dat ik zal komen || 2) Dat ik zal komen, is zeker (staat vast). |
|
9 |
Ja, het is formidabel! Het is geweldig!. |
|
10 |
Het is beter om meteen te vertrekken. |
|