1 |
Ze is weggegaan zonder iemand iets te zeggen. |
|
2 |
Zeg het tegen niemand! |
|
3 |
1) Niemand is gekomen. || 2) Niemand heeft getelefoneerd. |
|
4 |
1) Er was niemand. || 2) Niemand wist het! |
|
5 |
1)Qui est venu? - Niemand. || 2) Wie belt me op? - Niemand. |
|
6 |
Het is niemands fout. |
|
7 |
Ik beschuldig niemand. |
|
8 |
Ik zie niemand die hem kan (of: zou kunnen) vervangen. |
|
9 |
1) Wil je iets? || 2) Ik wil niets. |
|
10 |
1) Noch zijn zussen, noch zijn broers zijn uitgenodigd. || 2) Ik rook noch sigaren noch sigaretten. || 3) Die kinderen kunnen niet lezen of schrijven. |
|