1 |
Ik geloof niet dat het de moeite waard is er naartoe te gaan. |
|
2 |
Hij spreekt vlot Frans |
|
3 |
1) Wees welkom, beste vrienden. || 2) Wees welkom. || 3) Welkom zijn. |
|
4 |
1) Ik heet u welkom in onze onderneming. || 2) Iemand welkom heten. |
|
5 |
Hij is steeds modieus gekleed. |
|
6 |
Hij heeft een goed besluit genomen: veel oefeningen Frans maken. (goed besluit is hier = goed voornemen) |
|
7 |
Hij heeft de persconferentie bijgewoond. |
|
8 |
Hij heeft aan alle vergaderingen deelgenomen |
|
9 |
1) Hij is niet erg sociaal.|| 2) Het is een heel sociaal meisje. |
|
10 |
1) Neen, op dit ogenblik is zij niet daar. || 2) Op dit ogenblik heb ik veel werk. |
|
11 |
Op dat ogenblik had ik veel werk. = Toen had ik veel werk = Ik had toen veel werk. |
|