Cours de Français pour Néerlandophones en ligne - Cursus Frans voor Nederlandstaligen on line

	Français	Néerlandais
1	Leçon 9 - Les mathématiques 2 - Neuvième leçon	Les 9 - De wiskunde 2 - Negende les
2	Les mathématiques (f) pures comprennent: 1) l'arithmétique (f), 2) la géométrie (f), 3) l'algèbre (f), 4) l'analyse (f), 5) la logique (f).	De zuivere wiskunde omvat: 1) de rekenkunde, 2) de meetkunde, 3) de algebra, 4) de analyse, 5) de logica.
3	1) 2 est inférieur à 5. On écrit 2 < 5 . 2) 9 est supérieur à 6. On écrit 9 > 6.	1) 2 is kleiner dan 5. Men schrijft 2 < 5 . 2) 9 is groter dan 7. Men schrijft 9 > 6.
4	Résolvez le système suivant de deux équations à deux inconnues du premier degré : .	Los het volgend stelsel van twee vergelijkingen van de eerste graad met twee onbekenden op:
5	La calculatrice est un outil [uti] remarquable. Il ne lui manque que l'intelligence (f). Il faut être prudent: se tromper de touche (f) et mal l'enfoncer, et c'est l'erreur (f).	Het rekenmachine is een bijzonder (opmerkelijk) hulpmiddel (werktuig). Het mist alleen maar verstand (denkvermogen). Men moet voorzichtig zijn: zich van toets vergissen en verkeerd indrukken en het is fout.
6	1) La géométrie plane ou la géométrie à deux dimensions (f). 2) La géométrie dans l'espace (m) à trois dimensions.	2) De vlakke meetkunde of de meetkunde in twee dimensies. 2) De ruimtemeetkunde of de stereometrie. De driedimensionale ruimte.
7	1) un carré, 2) un rectangle, 3) un triangle, 4) un cercle, 5) un disque, 6) un losange, 7) un trapèze, 8) un parallélogramme.	1) een vierkant, 2) een rechthoek, 3) een driehoek, 4) een cirkel, 5) een schijf, 6) een ruit, 7) een trapezium, 8) een parallelogramme.
8	1) un cube, 2) un parallélépipède rectangle, 3) une sphère, 4) une boule, 5) un cylindre, 6) une pyramide , 7) un cône de révolution, 8) un prisme . 9) L'aire d'une sphère de rayon R est égale à 4πR².	1) een kubus, 2) een balk, 3) een bol, 4) een bolvormig voorwerp (een kogel), 5) een cilinder, 6) een piramide, 7) een omwentelings kegel, 8) een prisma. 9) De oppervlakte van een bol met straal R is gelijk aan 4πR²
9	1) un point, 2) une droite, 3) une sécante, 4 ) un segment de droite, 5) un angle	1) een punt, 2) een rechte lijn of een rechte, 3) een snijlijn, 4) een lijnstuk of lijnsegment, 5) een hoek
10	1) Deux droites perpendiculaires = ⊥ , 2) deux droites parallèles = ∥ , 3) deux droites sécantes = ∤.	1) Twee loodrechte rechte lijnen = ⊥ , 2) twee evenwijdige rechten = ∥ , 3) twee snijdende rechten = ∤.
11	1) Un angle droit = 90⁰ , 2) un angle aigu < 90⁰ , 3) un agle obtus > 90⁰.	1) Een rechte hoek = 90⁰ , 2) een scherpe hoek < 90⁰ , 3) een stompe hoek > 90⁰.
12	1) Un triangle rectangle , 2) un triangle équilatéral , 3) un triangle isocèle , 4) un triangle quelconque.	1) Een rechthoekige driehoek , 2) een gelijkzijdige driehoek , 3) een gelijkbenige driehoek , 4) een willekeurige driehoek.
13	En mathématiques, un repère permet d'identifier par une liste de coordonnées (f) chaque point d'un plan.	In de wiskunde laat een assenstelsel toe om elk punt van een plat vlak te identificeren door middel van de coördinaten.